E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBROT:2016:2963
Rechtbank Rotterdam, 10/996526-07

Inhoudsindicatie:

Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in ontnemingsvordering voor zover deze betrekking heeft op de veroordeling wegens omkoping.

De rechtbank heeft op 19 juli 2013 vonnis gewezen in de strafzaak. De officier van justitie heeft op 18 mei 2015 een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ingediend ter hoogte van ruim €42 miljoen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de berekening van 15 maart 2016 ter hoogte van ruim €111 miljoen een aanvulling is geweest op de oorspronkelijke vordering.

De rechtbank is evenwel van oordeel dat de berekening van 15 maart 2016 geen aanvulling is geweest op de oorspronkelijke vordering maar een nieuwe vordering. De officier van justitie heeft in de nieuwe schatting op transactiebasis de bewezen verklaarde omkoping als basis genomen terwijl die basis eerder bestond uit drie gevallen van faillissementsfraude. Aan de schatting is een geheel nieuw feitencomplex ten grondslag gelegd. Niet langer gaat het om begunstiging van betrokkene vanuit het concern, maar om geld dat in het concern is gestopt (kort gezegd door het opnemen van kredieten die frauduleus zouden zijn verkregen). Die berekening leidt ook tot een geheel ander, veel hoger bedrag. Die andere uitkomst laat eens te meer zien dat het om een nieuwe vordering gaat.

Deze nieuwe vordering is ingediend op 15 maart 2016 en dus buiten de in artikel 511b Sv bedoelde termijn van twee jaren die begon op 19 juli 2013. Daarom zal de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering voor zover zij betrekking heeft op wederrechtelijk verkregen voordeel uit omkoping.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie